donderdag 10 juli 2008

Schaakverhalen: Matten 4


Was Bobby Fischer echt zo goed?

Op 17 januari overleed schaakgrootmeester Bobby Fischer. De Amerikaan gold als een van de grootste schakers ooit. Het eerste nummer van Matten, het blad voor schaakverhalen, staat daarom vol verhalen over de schaaklegende. Bijvoorbeeld dat Fischer helemaal niet zo goed speelde tijdens de in 1972 in Reykjavik gehouden tweekamp tegen Boris Spasski die hem uiteindelijk de wereldtitel opleverde.
“In de tweede helft van de match kon zo ongeveer elke partij op drie manieren eindigen. Spasski had het initiatief, maar hij had geen energie. Fischer had zichzelf uitgeput in de eerste helft en was allang blij om steeds dichter bij het einde van de match te komen. En toen stortte Spasski mentaal in.”
Aldus tekende Dirk Jan ten Geuzendam op uit de mond van Anotoli Karpov. Het verhaal met deze Russische grootmeester is historisch interessant en goed geschreven. De laatste zin over de overschatting van de Amerikaan maakt verder duidelijk waarom Karpov – hij was de eerste uitdager en opvolger van Fischer, maar speelde nooit tegen hem – enige kritische kanttekeningen plaatst. “Hij wordt juist beoordeeld, maar ze onderschatten mij.”
De rest van de verhalen is minder kritisch. Of het moet gaan over de vele complottheorieën en antisemitische uitingen van Fischer. Deze worden telkens weer gehekeld en als niet ter zake doende beschouwd. Of zoals de Nederlandse dammer Ton Sijbrands in een interview Hans Ree citeert: “Schakers zijn bereid hun idolen alles te vergeven, zolang ze maar mooie partijen spelen.”
Schaakmecenas Bessel Kok verhaalt over een ontmoeting in 1990. Jan Gerritsen beschrijft de belangrijke rol van IJsland in de laatste jaren van zijn leven. In veel andere verhalen komen meer en minder bekende anekdotes rondom Fischer ter sprake. Wie het allemaal nog eens wil lezen: dit nummer van Matten biedt uitkomst. Maar er is meer.
Zo zijn er de inmiddels vaste drie rubrieken: een verhaal over een notatieformulier, een boekbespreking en een uitleg van een schaakfoto. De laatste – een foto van een simultaan door Max Euwe waaraan ook Harry Mulisch deelnam – is dit keer in goede handen bij dichter Jan Kal. Hij confronteert de schrijver met zijn schaakverleden, maar verhaalt vooral op nauwgezette wijze over de overwinning die violist Theo Olof, ook zichtbaar op de foto, die dag behaalde op de voormalig wereldkampioen Euwe. In elf zetten!
Interessant zijn de verhalen van Jan Timman, over de invloed van Botwinnik op zijn schaakcarrière, en van Allard Hoogland, over “Nederlands grootste schaakliefhebber, zanger, acteur, geheelonthouder en levensgenieter” Tabe Bas.
“Twintig zetten als een meester, twintig zetten als een knoeier.” Allebei leunen op de romantiek van de jaren zeventig en het intellectuele Amsterdamse circuit rondom kunstenaarssociëteit De Kring en café Zwart. Een eigenzinnige beschrijving van deze geschiedenis.
Er is een verhaal over – en een beetje met – Gari Kasparov en zijn politieke ambities in Rusland. En ook wordt de huidige generatie Nederlandse schakers geschetst aan de hand van een interview met Erwin l’Ami, de enige die fulltime schaker is. Opmerkelijke uitspraak: “Schaken is in Nederland steeds minder een beroepsperspectief.”
Dat Matten leunt op oude verhalen, lijkt daarmee op een andere wijze verklaard. Zoals gezegd: erg is dat niet. Zoals vaker met nieuwe tijdschriften nodig de juiste vorm te vinden. Het vierde nummer van Matten is verreweg het beste. Het gaat goed met het schrijven over schaken in Nederland.
Geschreven door Arthur van den Boogaard. Artikel uit het Parool.
Matten 4, Uitgeverij New in Chess, Alkmaar, 11,95 euro.
www.newinchess.com

Geen opmerkingen:

Een reactie posten